Stijn Baert fileert de pensioenen: een analyse een professor onwaardig.

 

In een artikel op HLN.BE op 5 november 2024 doet Stijn Baert de verschillen tussen de pensioenen van ambtenaren en werknemers uit de doeken. Zijn analyse is kort door de bocht, onvolledig en misleidend. Kortom: een professor arbeidseconomie onwaardig.

Mijn grote algemene opmerking is dat professor Baert door het samennemen van verschillende elementen van het ambtenarenpensioenstelsel sterk de indruk wekt dat er veel grotere verschillen en voordelen zijn t.o.v. het werknemersstelsel, dan in de realiteit het geval is. Zo zet hij de karikatuur van de te goed bedeelde ambtenaar versus de arme werknemer extra in de verf.

Zijn suggestie van de mogelijkheid tot ‘overstappen’ naar een ander stelsel staat haaks op de realiteit van de afbouw van de vaste benoemingen in de Vlaamse overheid en lokale besturen (alsook steeds vaker het federaal niveau). Dit is niet een kwestie van een keuze van de werknemer om het ‘beste’ loonpakket te kiezen. Er wordt ook nooit gesproken over de contractuele ambtenaren en de wet op het gemengd pensioen die ervoor zorgt dat hun prestaties volledig onder het werknemersstelsel vallen voor ambtenaren benoemd na 1 december 2017.

Wat betreft de opname van gelijkgestelde periodes zijn de pensioenstelsels helemaal niet “compleet verschillend”, zoals professor Baert beweert.
Zowel in het werknemersstelsel als in het ambtenarenstelsel worden die namelijk meegerekend op een manier waardoor er geen pensioenverlies is. In het werknemersstelsel op basis van een fictief loon (meestal het laatste normale loon), in het ambtenarenstelsel als aanneembare afwezigheid in de totale diensten.

Ook het laten uitschijnen dat de berekening van het ambtenarenpensioen gebeurt op 75% van het loon van ambtenaren is misplaatst.
In realiteit wordt het ambtenarenpensioen namelijk berekend op basis van het aantal jaren aanneembare diensten, dat aantal wordt vermenigvuldigd met de referentiewedde (gem. 10 jaar) en gedeeld door de loopbaanbreuk (1/60e als standaard). Dit pensioenbedrag mag maximum 75% van de referentiewedde bedragen, het relatief maximum. Het is dus in de praktijk helemaal niet zo dat het pensioen van een vastbenoemd ambtenaar steeds 75% van het gemiddeld loon omvat - verre van zelfs.

Ook de ‘verklaring’ voor het vaker opnemen van het vervroegd pensioen bij ambtenaren doet de wenkbrauwen fronsen. Op welk onderzoek of welke bevraging is dit gestoeld? In het werknemersstelsel is de groep gepensioneerden die onvoldoende loopbaanjaren hebben om recht te hebben op het vervroegd pensioen bovendien nog groter. Dit staat dus haaks op de loze bewering van professor Baert.

Professor Baert banaliseert de invloed van een aanvullend pensioen en de hoogte van de kapitalen die daarin opgebouwd worden, zeker in goed betaalde sectoren. Ook het gebrek aan extralegale voordelen voor de personeelsleden van de openbare diensten komt niet aan bod in zijn analyse.

Ten slotte is de stelling van professor Baert over het tijdskrediet in de laatste alinea pertinent fout – een grote ‘faux pas’ in een artikel geredigeerd door een professor.

Hij haalt de termen loopbaanonderbreking en loopbaankrediet hier door elkaar. Het loopbaankrediet is net een beperking van de afwezigheden die mogen meegeteld worden in de ambtenarenpensioenberekening (max. 20% van de gewerkte perioden).  
Het opnemen van loopbaanonderbreking of andere vormen van verminderde prestaties tijdens de loopbaan als ambtenaar heeft wel een impact op het ambtenarenpensioen. Ouderschapsverlof, medische bijstand, palliatief verlof en mantelzorg verlof worden net zoals in het werknemersstelsel volledig meegerekend, maar voor alle andere vormen gelden er beperkingen en grenzen die toegepast worden. Er is helemaal geen carte blanche.

We hadden beter en correcter verwacht, zelfs van professor Baert.
 
Chris Reniers - voorzitter ACOD