Werkbaar werk: het Vlaams zorgkrediet is een recht
Jammer genoeg moeten we steeds weer op dezelfde nagel blijven slaan. Het Vlaams zorgkrediet wordt gegarandeerd door de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen. Dat is een recht én kan niet verder uitgehold worden.
De combinatie van arbeid-gezin wordt in het Vlaams regeerakkoord 2014-2019 verengd tot het uitwerken van één Vlaams systeem ter ondersteuning van de thematische verloven voor zorg, complementair aan de federale uitkering voor deze thematische verloven. Dit heeft geleid tot het Vlaams zorgkrediet. Het komt erop neer dat de niet-gemotiveerde verloven uitdoven (loopbaanonderbreking algemeen stelsel en stelsel eindeloopbaan), en dat de (gemotiveerde) periodes grondig ingekort worden. De motieven zijn zorg én opleiding.
Alhoewel we dus te maken hebben met een minimalistische invulling van het begrip ‘minder werken’, worden we nog steeds geconfronteerd met besturen die deze mogelijkheden nog verder wensen uit te hollen (hierbij gesteund door foutieve interpretaties van VVSG). Het is met andere woorden nuttig om ook de argumentatie te herhalen. Het Vlaams zorgkrediet is immers een recht.
Wettelijke verankering
Uitsluitingen van het recht op zorgkrediet kunnen enkel conform artikel 99 van de Herstelwet. Het negende lid van artikel 99 bepaalt onder andere dat de door de bevoegde overheid bepaalde leidinggevende functies uitgesloten zijn van een volledige onderbreking of een onderbreking met één vijfde of de helft. De bevoegde overheid kan op basis van het tiende lid van artikel 99 ook andere ambten bepalen waarvan de titularissen uitsloten worden van het Vlaams zorgkrediet en dit om redenen die inherent zijn aan de goede werking van de dienst.
Op basis van het elfde lid van artikel 99 kan de bevoegde overheid er evenwel voor kiezen, in de gevallen waarin de goede wering van de dienst hierdoor niet wordt verstoord, om de titularissen en leidinggevende functies en de ambten die uitgesloten werden om dienstbelang, die erom verzoeken, toch toe te staan om hun arbeidsprestaties volledig of deeltijds met één vijfde of de helft te onderbreken.
Bepaalde ‘ambten’ kunnen dus uitgesloten worden, maar er zijn geen uitsluitingen opgenomen op basis van de aard van het contract of voor personeelsleden op proef. Voor de overige personeelsleden geldt op basis van artikel 99 van de Herstelwet dat er een recht is op een onderbreking van de beroepsloopbaan of een vermindering van de voltijdse arbeidsprestaties voor zover ze voldoen aan de voorwaarden en modaliteiten om een uitkering te krijgen. Ook het vooropstellen van een minimale procentuele personeelsbezetting kan niet gebruikt worden als motief om personeelsleden uit te sluiten van het recht op zorgkrediet.
Kunnen we dat nu eindelijk ook zo afspreken?
Willy Van den Berge, Gert Vlasselaer