Politie: juridisch nieuws
Politie: juridisch nieuws
Op 27 juli 2011 velde het Grondwettelijk Hof drie arresten in de behandeling van beroepen tot vernietiging van de wet van 3 maart 2010 (arresten 138/2011) en de wet van 25 januari 2010 (arresten 140/2011 en 141/2011). Het gaat hier om regelgeving met betrekking tot benoeming in de graad van aanstelling van bepaalde personeelsleden van de algemene directie gerechtelijke politie. In de arresten 138/2011 en 141/2011 werden beroepen tot vernietiging verworpen.
Het arrest 140/2011 stelt: "Het Hof vernietigt artikel 9 van de wet van 25 januari 2010 'tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPol) wat betreft de benoeming in de graad van aanstelling van bepaalde personeelsleden van de algemene directie van de gerechtelijke politie', in zoverre het, door een artikel XII.VII.19bis in te voegen in het voormelde Koninklijk Besluit, het voordeel van het behoud van de geldelijke anciënniteit (horizontale inschaling) weigert aan de voormalige aangestelde leden van de gerechtelijke politie of van de gemeentepolitie die tot commissaris worden benoemd."
Artikel 9 van de wet van 25 januari 2010 voegde artikel XII.VII.19bis in in de RPPol (rechtspositieregeling politie). Concreet komt het erop neer dat de hoofdinspecteurs die op 1 januari 2001 houder waren van het brevet van de aanvullende gerechtelijke opleiding dat toegang verleende tot de bewakings- en opsporingsbrigades van de rijkswacht (BOB) en die ononderbroken sedert 1 januari 2001 deel uitmaken van de gerechtelijke zuil, kunnen worden bevorderd door overgang naar het officierenkader mits zij voldoen aan de volgende voorwaarden:
- gedurende minstens vijf jaar aangesteld zijn in de graad van commissaris
- geen laatste evaluatie met eindvermelding 'onvoldoende' hebben
- bijzondere opleiding volgen voor de overgang naar het officierenkader.
De eerste bevorderingen voor deze categorie van personeelsleden gingen in op 1 januari 2008.
De personeelsleden die benoemd worden tot commissaris overeenkomstig artikel XII.VII.19bis RPPol vallen buiten het toepassingsgebied van artikel XII.XI.18, §2 RPPol. Zij vallen dus buiten de 'driestappenmethode' in tegenstelling tot hun collega’s aangestelde commissarissen afkomstig van de voormalige gerechtelijke politie bij de parketten (GPP) of de voormalige gemeentepolitie die worden benoemd tot commissaris. Het Grondwettelijk Hof is van oordeel dat alle aangestelde commissarissen - ongeacht het korps van oorsprong - binnen de gerechtelijke zuil bij hun benoeming tot commissaris op eenzelfde wijze moeten behandeld worden. Artikel XII.VII.19bis RPPol, ingevoegd met artikel 9 van wet van 25 januari 2010, mag volgens het Grondwettelijk Hof verder toegepast worden als alle aangestelde commissarissen bij hun benoeming tot commissaris horizontaal worden ingeschaald. De zienswijze van het Grondwettelijk Hof lijkt ons billijk. De regelgeving dient dus aangepast te worden.
Op 4 augustus 2011 hadden we over deze problematiek een onderhoud met het kabinet Binnenlandse Zaken. De overheid is geen vragende partij om de voorwaarden van artikel XII.VII.19bis RPPol ongedaan te maken. Op 10 december 2008 werd hierover immers een akkoord gesloten met de vakbonden. Nagegaan wordt hoe de wetgever de bestaande regelgeving kan aanpassen conform de uitspraak van het Grondwettelijk Hof. De vraag bij dit alles is of er wel personeelsleden zijn die aangesteld commissaris waren binnen de gerechtelijke zuil en die behoren tot de voormalige gerechtelijke politie of de voormalige gemeentepolitie. We vragen dat leden die behoren tot deze categorie hun gegevens aan ons kenbaar maken. De overheid is er immers van overtuigd dat niemand aan deze voorwaarden voldoet.
Rechtsbijstand en zaakschade
De wet van 29 december 2010 wijzigt onder meer de artikelen 52 en 53 van de wet op het politieambt (WPA) betreffende respectievelijk de toekenning van rechtshulp en de vergoeding van zaakschade. Deze wijzigingen werden ingevoerd om de rechtsbescherming van de personeelsleden te verbeteren wegens het toenemend geweld waarmee politiemensen geconfronteerd worden.
Door de wijziging van artikel 52 WPA is het voortaan niet meer nodig dat het feit waarvan men het slachtoffer werd minstens één dag arbeidsongeschiktheid heeft veroorzaakt. Voortaan kan men dus ook rechtshulp krijgen voor een schadelijk feit dat geen arbeidsongeschiktheid voor gevolg had. De wet voorziet echter dat de overheid de rechtshulp kan weigeren wanneer het personeelslid louter morele schadevergoeding beoogt. Een personeelslid aan wie rechtshulp wordt geweigerd, heeft tien dagen de tijd om zijn standpunt tegen de weigeringsbeslissing kenbaar te maken. Hij kan dit mondeling of schriftelijk doen. Het lijkt ons echter aangewezen om dit steeds schriftelijk te doen en vooraf contact op te nemen met de vaste afgevaardigde binnen het gewest.
Het personeelslid van de federale politie moet zijn aanvraag tot rechtshulp schriftelijk indienen bij de Directie van de juridische dienst, het contentieux en de statuten (DGS/DSJ). Dit moet met het formulier Ctx 21, dat ook een gemotiveerd advies van de directeur/het diensthoofd dient te bevatten. Het formulier is beschikbaar op de site Polsupport/Personeel/Statuut/formulieren.
Wat betreft de vergoeding van zaakschade kan het personeelslid nu ook schadevergoeding aanvragen wanneer schade aan zijn goederen wordt veroorzaakt tijdens of ingevolge het uitoefenen van zijn functies. De aanvraag tot schadevergoeding dient door de personeelsleden van de federale politie aangevraagd te worden met het formulier Ctx 22. Ook dit formulier is terug te vinden op de website waarvan hierboven sprake.
We raden de personeelsleden van de lokale politie aan om hun aanvragen tot rechtsbijstand of tot vergoeding zaakschade in te dienen met vermelding van de gegevens die voorkomen op de formulieren die dienen gebruikt te worden door de personeelsleden van de federale politie. Ook is het nuttig om onmiddellijk contact op te nemen met de vaste afgevaardigde van uw gewest. Deze laatste kan u met raad en daad bijstaan bij uw aangifte en aanvraag.
Meer gegevens over deze problematiek zijn terug te vinden in de permanente nota DGS/DSJ/2011/9339/CTX van 3 maart 2011.
Besturen politievoertuigen door leden administratief en logistiek kader
Over dit onderwerp werd op 25 juli 2011 een tijdelijke nota verspreid door de commissaris-generaal met kenmerk CG/CD/PSB-2011/3647. Deze nota bevat een juridisch advies uitgaande van DSJ/AJO. Uit dit advies blijkt dat de wet geen bijzondere hoedanigheid, noch kwalificatie eist om een politievoertuig, zelfs niet-anoniem, te besturen. Er is dus niks dat er zich op voorhand tegen verzet dat een niet-anoniem politievoertuig door een calog-personeelslid wordt bestuurd. Wel is het aangewezen om voorzichtig in deze te zijn in het kader van een voorzichtige en veilige inzet van de personeels- en materiële middelen van de politiediensten.
Belangrijk is te onderstrepen dat calog-personeelsleden geen politieopdrachten mogen uitvoeren. Bij de besturing van een niet-anoniem dienstvoertuig kan dit voor verwarring zorgen. Het calog-personeelslid kan eventueel geconfronteerd worden met een heterdaadsituatie of gevraagd worden door een burger om tussen te komen. De juridische analyse stelt terecht dat het niet aangewezen is om een calog-personeelslid met dergelijke situatie te confronteren. Het lijkt ons dan ook veeleer aangewezen dat calog-personeelsleden, indien nodig, zich verplaatsen met een anoniem voertuig. De analyse verwijst ook naar artikel 5 van de Wet betreffende het welzijn van de werknemers. De werkgever dient risico’s te voorkomen om de personeelsleden er niet onnodig aan bloot te stellen.
De analyse stelt ook duidelijk dat calog-personeelsleden bij hun verplaatsingen geen gebruik kunnen maken van de blauwe knipperlichten en van het speciaal geluidstoestel. De motivatie hiervoor is duidelijk. Calog-personeelsleden kunnen immers niet ingezet worden voor politieopdrachten die rechtvaardigen dat het politievoertuig gebruikt wordt als een prioritair voertuig.
Eric Picqueur