Het kunstwerkattest: hervorming roept veel vragen op

 


Op 6 mei werd in de ministerraad het wetsontwerp voor de hervorming van het zogenaamde kunstenaarsstatuut goedgekeurd. Dat een verbeterd sociaal statuut voor kunstwerkers meer dan noodzakelijk is, werd pijnlijk aangetoond door de gezondheidscrisis van de voorbije twee jaar. Of de teksten die nu voorliggen effectief een verbetering zullen betekenen, valt na een eerste lezing ervan zeer te betwijfelen.

Welke problemen blijven bestaan?


1. De hervorming roept een kunstwerkcommissie in het leven, die verantwoordelijk zal zijn voor het toekennen van de ‘kunstwerkattesten’. Die attesten zijn vereist om toegang te kunnen krijgen tot de werkloosheidsregels voor kunstwerkers. De commissie zal bevoegd zijn voor het bepalen van wat al dan niet artistieke prestaties zijn. Op papier kan dat misschien objectief lijken, maar in de praktijk zet dit de deur open voor zeer arbitraire beslissingen.

2. De samenstelling van de kunstwerkcommissie blijft op dit moment flou: mensen uit de artistieke wereld zullen er mee in zetelen. Wie? Op welke basis? Hoe wordt verzekerd dat er geen overwicht van werkgevers zal ontstaan in de commissie?

3. Het statuut/kunstwerkattest zal toegankelijk zijn voor meer kunstwerkers dan het huidige statuut, de zogenaamde ‘ondersteunende’ functies. Opnieuw: op papier mooi, maar hoe zal dit worden afgelijnd? Een voorstel als dit zet ook de deur open voor minder stabiele contracten. Wie nu een contract van onbepaalde duur krijgt, zal dat misschien niet meer krijgen “omdat hij of zij toch recht heeft op de voordelen van het kunstwerkattest”.

4. Het bedrag om toegang tot de werkloosheid te krijgen is weliswaar verlaagd, maar om die voordeelregels daarna te verlengen, moet acht keer meer bewezen worden dan momenteel het geval is.

5. De veralgemening van de ‘cachetregel’ zal de ongelijkheden tussen werknemers vergroten. Die regel gebruikt het loon om de te bewijzen dagen te berekenen. Iemand met een kleiner ‘cachet’ zal dus minder snel toegang tot het statuut hebben dan iemand met een aanzienlijk honorarium. De meest precaire werknemers worden dus benadeeld.

6. De doorgedreven flexibilisering in de cultuursector heeft al lang twee pijnpunten blootgelegd, die in deze hervorming niet aangepakt worden. Eerst en vooral is er de Kleine Vergoedingsregeling (KVR), die in dit ontwerp de AmateurKunstenVergoeding wordt. Dat de KVR veel te vaak gebruikt wordt door gesubsidieerde instellingen om goedkoop, belastingvrij (en zonder sociale rechten) artiesten aan het werk te stellen, is door de vakbonden al meermaals beklemtoond, maar dit wordt niet aangepakt. Het maximumbedrag wordt iets lager, er is een minimale sociale bijdrage, maar daarbij blijft het… Dit is een gigantische gemiste kans!
Het andere huidige probleem zijn de dure uitzendbureaus genre Smart of Amplo. waar kunstwerkers vaak de administratie van hun opdrachten moeten laten regelen. Soms kost zo’n kantoor de kunstwerker tot 40 procent van het factuurbedrag. Een sociaal bureau voor kunsten van de overheid - naar het voorbeeld van Duitsland - zou hierop een mooi antwoord kunnen bieden.


ACOD Cultuur blijft dus met vele vragen zitten. Daarom moeten we samen druk zetten en eisen dat de regering haar huiswerk opnieuw maakt. Enkel zo zullen we een beter resultaat krijgen. Enkel zo zullen we een antwoord kunnen bieden op de sociale noden in onze sector.

 

Tristan Faes